Type plan: beheersverordening
Naam van het plan: Nieuwenhagen-Lichtenberg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0882.BVLICHTENBERG02001-VG01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem
 
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient voor ontwikkelingen te worden aangegeven of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming (om aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening).
 
Onderhavige beheersverordening betreft een conserverend ruimtelijk plandocument, waarin geen ontwikkelingen worden voorzien. Voor zover ten behoeve van een vergunning in het kader van de Wabo een bodemonderzoek noodzakelijk is, zal hierin worden voorzien in de bij deze vergunningaanvraag behorende procedure. De resultaten van het bodemonderzoek worden getoetst aan het vigerende landelijk bodembeleid en het bodembeleid van de gemeente Landgraaf.
4.1.2 Geluid
 
Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het van belang rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh) maar daarnaast bijvoorbeeld ook in de Wet ruimtelijke ordening wanneer het gaan om de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor industrielawaai van individuele bedrijven geldt dat de Wabo en het Activiteitenbesluit (Barim) het toetsingscriterium vormt.
 
Het aspect geluid kent voor een aantal bestemmingen (zoals wonen) in combinatie met een aantal typen geluidbronnen een wettelijk kader dat van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Andere geluidbronnen kunnen noodzaken tot een aanvullende beoordeling van het aspect geluid in het kader van onder andere een 'goede ruimtelijke ordening'.
 
In relatie tot het wegverkeer geldt als uitgangspunt dat de aanwezige geluidgevoelige bestemmingen reeds binnen het vigerende bestemmingsplan passen. Nieuwe bouwplannen dienen aan de Wet geluidhinder te worden getoetst. De contour industrielawaai van het buiten het besluitgebied gelegen bedrijventerrein 'Abdissenbosch' reikt tot aan de noordzijde van de N299 en daarmee niet tot in het besluitgebied. De geluidcontour van de ten zuiden van het besluitgebied gelegen spoorlijn Heerlen-Landgraaf-Kerkrade bedraagt 100 meter. De spoorlijn ligt op ruim 200 meter van het besluitgebied en bevindt zich daarmee buiten de betreffende geluidzone.
 
De beheersverordening voorziet niet in nieuwe (bouw)plannen en een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder, Wabo of Activiteitenbesluit/Barim kan daarmee achterwege blijven.
   
4.1.3 Luchtkwaliteit
 
Op 15 november 2007 is een wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) van kracht geworden. In hoofdstuk 5 is titel 2 luchtkwaliteitseisen ingevoegd (ook ‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd). Gelijktijdig zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht geworden:
  • Besluit ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM)
  • Regeling ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM)
  • Regeling ‘Beoordeling luchtkwaliteit 2007
  • Regeling ‘Projectsaldering luchtkwaliteit 2007’

Deze nieuwe wet- en regelgeving omvat maatregelen om zowel de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Conform artikel 5.16a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarde(n) projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Dit Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van 15 januari 2009 (in werking met ingang van 16 januari 2009) beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden indien de locatie:
  • is gelegen binnen 300 meter vanaf rijkswegen (wegen in beheer van het Rijk);
  • is gelegen binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg (wegen in beheer bij de provincie).
Niet in betekenende mate (NIBM)
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Concreet houdt dit in dat bijvoorbeeld ontwikkelingen kleiner dan of gelijk aan 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Ook voor andere ruimtelijke initiatieven is aangegeven wanneer deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
 
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan het geschetste luchtkwaliteitskader. In die situaties waarin een nieuwbouwplan in de nabijheid van een dreigende overschrijdingslocatie ligt, dient een luchtkwaliteitsonderzoek te worden verricht en kan niet worden volstaan met een NIBM-toets. Onderhavige beheersverordening bevat geen nieuwe ontwikkelingen zodat een verdere toetsing van het plan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit achterwege kan blijven. Het aspect luchtkwaliteit is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen beperkingen op voor onderhavig plan.
4.1.4 Externe Veiligheid
 
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
 
Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) is de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10-6/jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde.
 
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (geen norm). Bevoegd gezag dient de hoogte van het groepsrisico alsmede elke verandering van het groepsrisico te verantwoorden. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (en advies vragen aan) de Veiligheidsregio.
 
Externe veiligheid risicovolle bedrijven
Bij de beoordeling van de risico's voor de externe veiligheid worden de normen voor het PR en GR gehanteerd, zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid voor inrichtingen (Revi). Bij de besluitvorming dient het bevoegd gezag het GR te verantwoorden. Het gebied waarbinnen de verantwoordingsplicht van toepassing is voor categoriale inrichtingen (zoals LPG-tankstations) is wettelijk vastgelegd in het Revi.
 
Externe veiligheid buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. In dit besluit worden, in lijn met het Bevi, normen gesteld aan het PR voor buisleidingen en dient het GR van buisleidingen te worden verantwoord.
 
Transport van gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is op 1 januari 2010 een circulaire gepubliceerd voor de risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen). Voor de risico's als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of waterweg wordt in navolging van het Bevi gewerkt aan een Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Naar verwachting zal dit medio 2013 in werking treden.
 
Risicoanalyse
Ten behoeve van het voorliggende plan is een inventarisatie externe veiligheid uitgevoerd. Deze conclusie daarvan luiden als volgt:
  • risicovolle bedrijven: in het uiterste noordwesten van het besluitgebied is aan de Brunssummerweg een LPG-tankstation gelegen. De plaatsgebonden risicocontouren van dit tankstation (vulpunt 45 meter, tank 25 meter en afleverzuil 15 meter) zijn op de illustratie weergegeven en voorzien van een bijpassende regeling voor het tegengaan van de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contour. Aangrenzend aan het besluitgebied bevindt zich in de oksel van de Nieuwenhagerheidestraat en de N299 eveneens een LPG-tankstation. De plaatsgebonden risicocontour van het vulpunt van dit tankstation bedraagt 110 meter en reikt daarmee tot in onderhavig besluitgebied. Ook deze contour zal op de illustratie worden weergegeven en voorzien van een bijpassende regeling. Behoudens voornoemd tankstations bevinden zich in en aangrenzend aan het besluitgebied zich geen bedrijven waarvan de risicocontour tot het in het besluitgebied reikt. 
  • buisleidingen: ten noorden, ten westen en ten zuiden van het besluitgebied bevinden zich de buiten het besluitgebied gelegen hogedrukgasleidingen Z-503-01-KR-036 t/m 041 en Z-503-12-KR-005 t/m 008. Het plaatsgebonden risico van deze buisleidingen ligt op de buisleidingen zelf en bevindt zich daarmee buiten het besluitgebied. Ten aanzien van de ondergrondse buisleidingen is in 2009 voor meerdere nieuwbouwplannen in de gemeente Landgraaf met betrekking tot de aanwezige leidingen van de Gasunie een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Het resultaat van deze groepsrisicoberekening is dat het groepsrsico onder de 0,1 x de oriëntatiewaarde is gelegen. Er is derhalve geen sprake van een relevant groepsrisico. Dit blijkt ook uit de bijlagen bij de brief van de Gasunie van 1 oktober 2009 met kenmerk TOLTO 09 B.4323, die als bijlage 2 is bijgevoegd. Het uitvoeren van een nieuwe groepsrisicoberekening wordt dan ook, mede gelet op het feit dat uitsluitend de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen nieuwe activiteiten/ontwikkelingen hebben plaatsgevonden en zullen plaatsvinden die meer mensen aantrekken, niet noodzakelijk geacht.  
  • transport gevaarlijke stoffen: het besluitgebied ligt binnen het invloedsgebied van de N299 en in de nabijheid van de spoorlijn Heerlen-Herzogenrath. Voor zowel de weg alsook het spoortraject geldt dat het plaatsgebonden risico (PR) op de weg dan wel de spoorlijn zelf ligt en daarmee nergens groter is dan de grenswaarde van 1.0 10-6 per jaar. Voor zowel de weg alsook de spoorlijn geldt dat het groepsisico (GR) kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en er derhalve geen sprake is van een relevant groepsrisico. De beheersverordening bevat eveneens geen nieuwe ontwikkelingen en zal derhalve ook niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve voor zowel de N299 alsook het spoor niet noodzakelijk.
Verder geldt dat binnen het besluitgebied overwegend sprake is van de aanwezigheid van zelfredzame personen. Formeel dient voor de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid advies te worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio. Vanwege het feit dat hier sprake is van een beheersverordening en de beïnvloeding door het aspect externe veiligheid zeer gering is worden risico reducerende maatregelen niet noodzakelijk geacht. Het aanwezige groeps- en restrisico wordt, gezien de voorliggende situatie, aanvaardbaar geacht. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplevert voor onderhavig plan.
4.1.5 Geurhinder
 
Ten westen van het besluitgebied is op de adressen Heihof 1 en Boomweg 4 een paardenpension dan wel een manege gelegen. Op basis van de gebiedsvisie Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van de gemeente Landgraaf zijn beiden voorzien van een geurzone. Voor het paardenpension geldt een te hanteren minimale afstand tussen het paardenpension en geurgevoelige objecten van 50 meter. Ten aanzien van de manege dient rekening te worden gehouden met een aan te houden afstand van 100 meter. Beide bedrijven liggen op ruim 800 meter van onderhavig besluitgebied. Daarnaast is in 2008 de Verordening Wgv vastgesteld voor het gedeelte ten zuiden van de N299. Op basis van deze verordening geldt voor de zogenaamde ‘vaste-afstands-dieren’, zoals paarden, een afstand van 50 meter (zowel binnen als buiten de bebouwde kom). Het aspect geurhinder is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen beperkingen op voor onderhavig plan.